15 augustus 2023
Leestijd: ca. 6 minuten
Auteur: Sara Ordeman
Het individu lijkt in het mensbeeld aan de universiteiten, in het publieke debat en in de literatuur steeds meer onder druk te staan. Groepsidentiteiten en de systeemmens prevaleren in de media, iets wat stevig indruist tegen de liberale visie. Wellicht is het individu nog te vinden in de filosofie van de geest. Ik ging hierover in gesprek met Menno Lievers, docent theoretische filosofie aan de Universiteit van Utrecht en in 1997 gepromoveerd aan Oxford met het proefschrift Knowledge of Meaning. Rennen kan hij ook. Haastig zelfs. In 1981 werd hij Nederlands kampioen op de 800 meter. Thematisch treffen we elkander in het Louis Hartlooper Complex te Utrecht. ‘Sorry dat ik te laat ben’, klinkt een veel te late Lievers. ‘Neen gelukkig maar, ik was ook te laat’, stelt een te late interviewer.
‘Cultuurmarxisme’ of ‘woke’ zijn vaak één van de stokpaardjes van het conservatisme. Een simpele karikatuur van alle vormen van verandering tegenwoordig. Gemakzuchtig en een doelpunt in eigen goal door gebrek aan argumentatie. Echter mag men aan de progressieve kant van het spectrum zich ook eens op het bolletje gaan krabben. Slaat dat groeperen om je recht te halen onderhand af en toe niet door? Nu we uitpuilen van zielige gemeenschappen en vrouwennetwerken kan immers het individu verdrinken en te veel gereduceerd worden tot de groep. Groeperen moet een middel blijven, maar niet een doel op zich (voor de liberaal dan). We hebben het in de horecagelegenheid onder het genot van natgeregendejasgeur over het verschijnsel woke of cultuurmarxisme. “Je ziet bijvoorbeeld bij (Karl, red.) Marx, dat het individu helemaal wordt vereenzelvigd met de arbeid die hij of zij levert. Dat is het enige dat iemand waard is.”
“Historisch gezien was het wel zo dat Marx een materialist was.” Een materialist houdt kort gezegd in dat je gelooft dat het brein een chemisch proces is zoals elk ander. Daardoor neemt de materialist vaak aan dat alles wat zich afspeelt in een individueel brein, objectief te maken is in de wetenschappen. Dan ben je ook wel materialistisch naturalist. Zo geloofde Marx dat waarden objectief waren. Het reduceren van de mens tot een slechts wetenschappelijke beschrijving, ligt hierdoor ook om de hoek (al vinden de materialistisch naturalisten dat zelf dus geen reductie). Daar tegenover staat het dualisme of idealisme. Het idee dat er op bepaald niveau iets ongrijpbaars is aan het brein (wat vaak dan ook de geest wordt genoemd) dat niet te vatten valt in een derde persoonsperspectief. Een niet-objectief te maken belevenis die dus louter individueel is. Het huidige overmatig groeperen en reduceren van de mens, zou dan dus ook kunnen komen door een terugkeer naar de materialistische hoogtijdagen? “Een ding dat wel duidelijk vaststaat, is dat dualisme makkelijk te verenigen is met vrijheid van denken; de reden dat (Johann Gottlieb, red.) Fichte in zijn wetenschapsleer stelt dat het realisme (het idee dat wetenschappelijke beschrijvingen ook buiten de mens, en dus op zichzelf, bestaan, red.), dogmatisme is. Hij vindt dat het idealisme de enige ideologie is die vrijheid een plaats kan geven. Vrijheid vond Fichte ook wel essentieel aan mens zijn. Dus als jij realist bent, was je eigenlijk voor hem geen mens. Hij stelt het niet zo expliciet, maar daar komt het wel op neer. Dus de link die jij legt, die is bij hem wel heel duidelijk aanwezig. Ik zou daar iets voorzichtiger mee zijn. De biologisch materialisten geloven bijvoorbeeld vaak weer sterk in het recht van de sterksten. Niet echt een communistische gedachte.”
Vrijheid vond Fichte ook wel essentieel aan mens zijn.
Toch leek er wel ergens een overlap vindbaar te zijn in iemands kijk op de menselijke geest en zijn kijk op de inrichting van een maatschappij. “Filosoof Thomas Nagel geeft in zijn boek The view from nowhere een perspectief op zaken. Hij stelt dat conflicten op tal van gebieden in de filosofie de volgende vorm hebben: of je zet het individu centraal of de gemeenschap. Het liberalisme is natuurlijk heel erg gericht op het individu, bij het communisme is dat juist de gemeenschap. Bij communisme heb je eigenlijk hetzelfde probleem als met qualia (Individuele gevallen van subjectieve, bewuste ervaring. Het zijn kwalitatieve eigenschappen van de waarneming en bewustzijn, bijvoorbeeld smaak en kleur, red.). Die zijn niet objectief te vatten in een derde persoonsperspectief, maar zijn alleen te vatten in een eerste persoonsperspectief. Dus de objectiviteit die het communisme stelt, die stelt het liberalisme niet. Het liberalisme houdt in die zin veel meer rekening met dat eerstepersoonsperspectief. Die zetten juist het individu en de vrijheid daarin centraal. Wat ik inzichtelijk vond, was zijn opvatting dat de structuur van debatten op verschillende gebieden vaak die structuur hebben.”
Een invloedrijke politiek filosofe uit de jaren ‘90 genaamd Iris Marion Young, stelt in haar bekende werk Five Faces of Oppression dat de groep het individu construeert. Elke westerling die nu nog start bij het individu houdt onterecht een diep dualistisch notie in stand die het individu vooraf laat gaan aan de groep. Een tekst die vooral zijn weerklank kende onder academici en zo doorsijpelde in het publieke debat. Groepen begonnen steeds meer het uitgangspunt te worden. “Er wordt veel te gemakkelijk over intuïties van de mens, dat je zelf verantwoordelijk bent voor wat je zegt, heengestapt. Want dat is een consequentie van wat ze zeggen. Kan je mij vertellen wat gemeenschapsbewustzijn is zonder iets te zeggen over individueel bewustzijn? Ik zou zeggen dat je pas grip hebt op de gemeenschapstem, als je begint te vertellen wat individueel bewustzijn is.
Dit raakt wel aan een lezing die ik ooit heb gegeven over plagiaat. Filosofen als Hans Achterhuis zeggen ‘de woorden zijn groter dan de individuen.’ Dus als jij spreekt, spreek je niet zelf als autonoom subject, maar anderen door jouw mond. Als je een woord gebruikt, heb je zelf geen grip op wat je zegt. Als dat klopt, en je schrijft iets op, en je hebt het van iemand anders, kan je zeggen van ‘ja jij gelooft nog in de autonomie van een subject, maar ik schrijf gewoon op wat ik oppik, want zo is het nu eenmaal.’ En toch moet je een plagiaatverklaring ondertekenen, wat dan ridicuul is. Dat duidt op de spanning die ik merk tussen dat groepsdenken aan de ene kant en het individu aan de andere kant.”
Er wordt veel te gemakkelijk over intuïties van de mens, dat je zelf verantwoordelijk bent voor wat je zegt, heengestapt.
Vaak zegt de politiek nu ook ‘wij volgen de wetenschap’ als een excuus voor moeilijke maatregelen. Maar we spreken nu al een tijd lang over hoe de mens maar moeilijk te vatten is in objectiviteit en dus ook groepen. Juist om die reden is er een verschil tussen de politiek en de wetenschap. De politiek lijkt nu ook te doen aan het over-reduceren van de mens door alsmaar het ‘volgen van de wetenschap’ te benadrukken; of erger, de politiek laat het aankomen op de rechter die voor de keuze wordt gesteld te kiezen tussen welk recht onder het mom van ‘noodtoestand’ voorgaat op een ander recht. “Ja, het ontbreekt in de politiek natuurlijk totaal aan het formuleren van een visie. Nu ook met de stikstof. Als het ons eerder was verteld en er eerder was laten zien dat het zo echt niet gaat, dan hadden er keuzes gemaakt kunnen worden. Dat is nodig, dat is politiek.”
Een logische vervolgvraag is dan ook of we niet gewoon te weinig filosofen hebben. “Dat heeft ook met de maatschappij van nu van doen. ‘Wat is de instrumentele waarde?’is nu steeds vaker de vraag; ‘Kan ik met mijn studie later veel geld verdienen?’ Ik wil wel waarschuwen dat instrumentalisering behoorlijk om zich heen grijpt. Neem bijvoorbeeld Klaas Dijkhoff, die zich afvroeg of je als overheid geesteswetenschappen nog wel moest financieren. Wat hebben we er immers aan? Juist door de instrumentalisering en de geesteswetenschappen die onder druk staan, zijn we steeds meer op elkaar aangewezen en grijpen we steeds meer naar de consensus.
Dat zag je goed in het corona-debat, daar gingen allemaal mensen net doen alsof de theorieën van de wetenschappers over corona filosofie waren, alsof je er over kon discussiëren. Nee, daar wordt onderzoek naar gedaan, dat levert resultaten op en die staan vast. Daar had filosofie geholpen. Filosofische vragen zijn onontkoombaar, ze liggen om de hoek. Bijvoorbeeld wat je vervolgens met de feiten doet.”
Ik wil wel waarschuwen dat instrumentalisering behoorlijk om zich heen grijpt.
“Je ziet het ook aan de universiteit. Toen ik zo oud was als jij en ik naar de universiteit ging, werd er gevraagd aan de studenten: waar zullen we het over gaan doen dit academisch jaar? Nou dan gingen we in discussie en er over stemmen. Dat kan helemaal niet meer. Ik moet een jaar van tevoren opgeven wat de inhoud van de cursus is en that’s it. Terwijl een belangrijk element van onderwijs overdacht is. Het gevoel dat je hebt bij de inhoud of een leraar, die menselijkheid is weg. Het is nu een onderwijsfabriek; het is kunstmatig.”