11 augustus 2023
Leestijd: ca. 6 minuten
Auteur: Koenraad Aalders
Wanneer ik op een borrel sta met JOVD’ers komt zo nu en dan onverhoopt het onvermijdelijke onderwerp van liberale zelfidentificatie ter sprake. “Wat voor soort liberaal ben jij?”, zo wordt men dan gevraagd. Zoals linksere jeugd zich bedient van allerhande obscure genders en onmogelijke persoonlijke voornaamwoorden, zo bedienen JOVD’ers zich van allerlei potsierlijke liberale zijstromen. Sociaal-liberaal, progressief-liberaal, groen-liberaal, radicaal-liberaal, conservatief-liberaal maar bovenal het onuitroeibare klassiek liberaal worden gebezigd. Al het mogelijk denkbare heb ik voorbij horen komen in mijn jaren.
Eigenlijk ontstijgt die vraag niet het niveau van vragen zoals “Vind jij jezelf horen bij Griffoendor of Zwadderich?”,“Ben jij team Jacob of team Edward?” of “Als jij een vrucht zou zijn, wat voor vrucht zou jij zijn?”. Het is normaal voor jongeren om in hun zoektocht naar een eigen identiteit en wereldbeeld zich voorlopig allerlei labels aan te meten, vooral in absentie van een volwassen persoonlijkheid en een met ervaring bestendigd en bevestigd wereldbeeld. Maar dit hele circus aan labels heeft nooit bijgedragen aan een zinnige of betekenisvolle discussie over politiek en maatschappij, zo meen ik. En bovenal het label klassiek liberaal zit vaak een zinnige discussie in de weg. Wie moedig genoeg is om zijn nieuwsgierigheid te volgen en de term klassiek liberaal kritisch nader te onderzoeken, zal er al gauw achter komen dat het een vrij betekenisloos of onzinnig begrip is geworden.
Wie moedig genoeg is om zijn nieuwsgierigheid te volgen en de term klassiek liberaal kritisch nader te onderzoeken, zal er al gauw achter komen dat het een vrij betekenisloos of onzinnig begrip is geworden.
Ik focus daarom ook in dit stuk op wie de klassieke liberalen van onze vereniging zijn, wat klassiek liberalisme nu eigenlijk vandaag de dag betekent en wat dat betekent voor ons liberalen.
De groep mensen die zich omschrijft als klassiek liberaal binnen de JOVD is eigenlijk in drie ondergroepen te verdelen:
De eerste groep bestaat uit onscrupuleuze bestuurders met ambities die de term gebruiken als betekenisloos blank canvas. Het gebruik van de term is bij deze mensen dan ook doelbewust betekenisloos. Iedere JOVD’er kan er dan in terugzien wat zij maar wil zien. Projectie dus. Buitengewoon slimme zelfmarketing wanneer je de ideologische uitschieters van de vereniging niet wil vervreemden als eventuele stemmers. Oprecht is het daarentegen zeer zeker niet.
De tweede groep zijn JOVD’ers met een aangeboren conservatieve genegenheid die niet doorhebben dat ze die hebben. Aversie tegen maakbaarheidsidealen, wantrouwen jegens de excessen van het democratie- en gelijkheidsdenken, voorzichtigheid en algemene verstandigheid komt deze groep natuurlijk aangewaaid. Wanneer zogeheten “sociaal liberalen” van wal steken met verhalen over kansengelijkheid zal je deze groep al snel zien steigeren in weerstand. Wat men in Nederland klassiek liberalisme noemt, zal men buiten ons land niet als zodanig herkennen, maar als conservatisme.
De genegenheden die ik hiervoor noemde, zie ik vaak in de zielen van JOVD’ers verdorren. Nadere ontwikkeling van, en reflectie op deze kwaliteiten wordt helaas als onnodig behandeld. Zeker wanneer men klakkeloos het hyperflexibele evangelie van de Drie V’s aanhangt. Zo meent de derde en laatste groep de klassiek liberalen.
De laatste groep zijn de onnozelen die helaas ook het grootste merendeel van de liberale beweging vormen. Het zijn het soort mensen die er een bijna pijnlijk oppervlakkige verhouding tot politiek op na houden. Het is het type mens dat VVD stemt en de Premier onironisch “Mark” noemt. Zolang de eigen schaapjes op het droge zijn en daar ook blijven, zal deze groep op de meest kleinburgerlijke wijze iedere discussie die uitkijkt op enig voortschrijdend inzicht proberen dood te knevelen. Dooddoeners zoals “Dat polariseert te erg” en “Houden we het alsjeblieft even gezellig?”, worden als bloedhonden losgelaten op controversiële discussies om deze in de kiem te smoren, en deze groep verwelkomt dat ook met open armen. Principes staan voor hen immers in de weg voor eigen gewin, zij het politiek of economisch. De status quo, dat zijn zij. Buiten schot proberen te blijven om geen individuele schade op te lopen – hoe naïef dat ook is in het huidige politieke klimaat – is het grote streven. Klassiek liberalisme, met zijn vermeende onverschilligheid tegenover sociale en culturele ontwikkelingen, wordt dan het vaandel waaronder deze groep zich verzamelt. Zolang bestuurders van de eerstgenoemde groep de belangen van deze groep behartigen, zullen zij volgzaam trouw navolging geven aan de directie van die machthebbers.
Nu is de JOVD bij uitstek een liberale club die aan dit laatstgenoemde fenomeen een broertje dood heeft. Poëtisch gezegd: “De liberale luis in de pels”. Althans, dat vertellen wij onszelf. Ook binnen onze eigen club is er een aanzienlijk cohort die bezield is met deze mentaliteit. Ik meen dat dit – op zijn zachtst gezegd – niet noodzakelijkerwijs een verrijking is voor onze zelf aangemeten discussiecultuur.
Maar wat is klassiek liberalisme dan wel? De nauwgezette lezer zal namelijk in mijn kenschetsen geen verwijzing zien naar wat wij als liberalen over het algemeen als klassiek liberalisme zouden aanduiden. Immers, verondersteld het klassiek liberalisme beperkte macht van de staat tegenover haar burgers, door een rechtstaat verzekerde burgervrijheden, individuele vrijheid van keuze, democratische inspraak van burgers en een vrijemarkteconomie.
Discussies binnen liberale kringen schieten wat mij betreft veelal te kort in hun kennis van de Westerse ideeëngeschiedenis.
Discussies binnen liberale kringen schieten wat mij betreft veelal te kort in hun kennis van de Westerse ideeëngeschiedenis
Ideeën ontstaan en verdwijnen door de Ideale (in Hegeliaanse zin) en materiële omstandigheden waarin zij zich bevinden. Het klassieke liberalisme is daarbij geen uitzondering. De opkomst van het gedachtegoed moet dan ook in zijn tijdgeest worden geplaatst. Namelijk: als emancipatoire ideologie die zich afzet tegen de vroegmoderne instituties zoals het absolutisme, de standenmaatschappij en mercantilisme. Zonder de opkomst van een ontwikkelde burgermaatschappij zou het liberalisme nooit bestaan hebben. Maar hier spreken we over een liberalisme van de late achttiende en vroege negentiende eeuw, zonder het moderne tijdperk van de negentiende en twintigste eeuw in ogenschouw te nemen.
Ieder denken, zonder uitzondering, is onderhevig aan ontwikkeling en verandering. Zodoende ook het liberalisme. Waar de politieke doelstellingen van het klassiek liberalisme tot begin vorige eeuw nog niet verwezenlijkt waren, zijn deze nu alom. Ieder individu, zij het man/vrouw/anders, heeft de vrijheden en rechten tot diens beschikking waarvoor het klassiek liberalisme gestreden heeft. Een grootse en rechtvaardige overwinning is dat.
Maar het strijdtoneel van de politiek is in de tweede helft van de twintigste eeuw onherroepelijk veranderd. Waar de politiek zich voor de jaren zestig probeerde afzijdig te houden van veel sociale en culturele aangelegenheden, is dat nu niet meer mogelijk. Door de culturele revoluties van de jaren zestig is de geest daarover uit de fles en wie meent deze daar terug in te kunnen stoppen is even dwaas als naïef.
De frictie tussen traditionele sociale instituties en emancipatoire bewegingen staat vandaag de dag centraal in het politieke debat. Thans lijken LHBTIQ+-vraagstukken, de verhoudingen tussen man en vrouw en racisme-vraagstukken het publieke debat volkomen te domineren. Vraagstukken, waar het liberalisme historisch gezien zich voor het grootste deel afzijdig probeerde te houden. De werkelijkheid heeft echter die wens tot afzijdigheid ingehaald. De noodzaak om dan ook in dit soort vraagstukken kant te kiezen is daarom ook onvermijdelijk geworden.
Zodoende hebben we te erkennen dat het begrip klassiek liberalisme zoals we dat regelmatig bezigen, met zijn vermeende onverschilligheid, niets langer te zoeken heeft in ons politiek discours. Het is een anachronisme geworden. De grote scheidslijnen die de politiek van de eenentwintigste eeuw kenmerken zijn fundamenteel anders dan die van de negentiende eeuw. Het is daarom noodzaak om naar voren te komen met andere termen die beter de huidige ideologische verstandhoudingen afbakenen. Dat − zo meen ik − zal alleen maar inhoudelijke discussies ten goede komen.
De eenentwintigste-eeuwse politiek van Nederland is fundamenteel liberaal. We leven in een democratische rechtsstaat met gegarandeerde burgerrechten. De centrale politieke vraag is nu dan ook: wat zijn die burgerrechten en in hoeverre mag de staat in het menselijk bestaan ingrijpen om die rechten garant te stellen? De tweesplitsing binnen het liberalisme is er dan ook een van progressivisme versus conservatisme geworden.
De tweesplitsing binnen het liberalisme is er dan ook een van progressivisme versus conservatisme geworden.
Het progressivisme meent dat de staat alle vormen van ongelijkheid, in ieder facet van het menselijk bestaan, moet wegwerken. Dit wordt binnen het liberalisme vaak onder de noemer van positieve vrijheden verkondigd. Anderzijds verkondigt het conservatisme terughoudendheid bij het ingrijpen van de staat en meent het dat ongelijkheden nu eenmaal een gegevenheid zijn van het menselijk bestaan. Ongelijkheden die soms ook wel als nuttig of rechtvaardig worden beschouwd. Dit wordt binnen het liberalisme vaak onder de noemer van negatieve vrijheden verkondigd.
Liberalen, ongeacht hun genegenheden, hebben nu kant te kiezen. Is men conservatief-liberaal of progressief-liberaal? Ikzelf kies voor conservatief-liberalisme. Het is inherent aan het nastreven van positieve vrijheden, dat negatieve vrijheden steeds verder in het gedrang zullen raken. Grotere gelijkheid voedt alleen maar steeds verdergaande onverdraagzaamheid tegenover ongelijkheid. Zo leert de Tocqueville ons. Wie streeft naar gelijkheid bestrijdt op den duur uiteindelijk de vrijheid zelf. Het is noodzakelijk voor een gezonde samenleving om altijd haar negatieve vrijheden te bewaken en daar hoort wat mij betreft het vrijlaten en beschermen van traditionele instituties bij. Weerstand tegen de almacht van de staat hoort wat mij betreft dan ook centraal te staan in het liberalisme.
Ik doe daarom een oproep aan mijn mede-liberalen om hun hoofd te breken over deze vraag. Wat het antwoord ook moge zijn, is aan eenieder. Wat wel noodzakelijk is, is dat we eindelijk wegtrekken bij nietszeggendheden en we geraken bij duidelijke stellingnamen die ook zinnig zijn in onze eigen tijd.